e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ader ader: d`ōrə van zə vūerhūeft (Opglabbeek), de aoïers van e kop (Opglabbeek), de oaiere van `t vierhuefd (Opglabbeek), ein aoïer ēūpensnieën (Opglabbeek), enne oaier eijver snieën (Opglabbeek), n ōiər uepəsnīen (Opglabbeek) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1
advent advent (<lat.): advent (Opglabbeek), d`avent (Opglabbeek) De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)] III-3-3
afbijten van koninginnecellen afstoten: afstoten (Opglabbeek) Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65] II-6
afdak afdak: āf˂dāk (Opglabbeek, ... ), Good geti-jg moot ònder ein aafdèèkske hange: zei de man met de omvangrijke buik  aafdak (Opglabbeek), afgang: āf˃gaŋk (Opglabbeek, ... ) afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
afdingen afpingelen: ááfpingələ (Opglabbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  āfpeŋələ (Opglabbeek), aftengelen: ps. omgespeld volgens Frings.  āfteͅŋələ (Opglabbeek), pingelen: ps. omgespeld volgens Frings.  peŋələ (Opglabbeek) beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)] III-3-1
afdunnen uitplukken: uitplukken (Opglabbeek) Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a] II-7
afgejaagd volk jager: jager (Opglabbeek) Het door jagen verkregen volk bijen dat met de koningin in de jaagkorf is terechtgekomen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 90; N 63, 88c; monogr.] II-6
afgeroomde melk girs: gęrs (Opglabbeek), machiensmelk: mǝšīnsmęlk (Opglabbeek), wei: wē̜i̯ (Opglabbeek) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afgetrokken zeug afgevallen zeug: āfxǝvalǝ [zeug] (Opglabbeek), afgezoken zeug: āfxǝzȳǝkǝ [zeug] (Opglabbeek) Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.] I-12
afglanzen met natte doek strijken: met natte doek strijken (Opglabbeek) Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a] II-7