e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
angel van bij of wesp angel: angel (Opglabbeek), WBD/WLD  àngəl (Opglabbeek) angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] || Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)] III-4-2
angelusklok engel des heren: den èngel des hieren lujt (Opglabbeek) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
angst schrik: geine chrik hebben (Opglabbeek) (Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)] III-1-4
anjelier genoffel: zjenoffels (Opglabbeek), groffiaat: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  griffioten (Opglabbeek) Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)] I-7
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) groffiaat: -  griffiaten (Opglabbeek) tuinanjer III-2-1
anker anker: aŋkǝr (Opglabbeek) Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.] II-9
antwoorden antwoorden: àntwūūrdə (Opglabbeek) ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)] III-3-1
appel, algemeen appel: appel (Opglabbeek, ... ), apəl (Opglabbeek, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)] I-7
appel, overige soorten kromstaartje: kròmpstertsje (Opglabbeek) appel, soort I-7
appelbol appelbeignet: apəlbĭn’eͅ (Opglabbeek), krollemol: krollemol (Opglabbeek, ... ), kroͅləmoͅl (Opglabbeek), Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom  krollemol (Opglabbeek), ovenkoek: hovenkoek (Opglabbeek), ponnekje: pònneke (Opglabbeek) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || appelbol || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] III-2-3