24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (L416p Opglabbeek),
WBD/WLD
àngəl (L416p Opglabbeek)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] || Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
engel des heren:
den èngel des hieren lujt (L416p Opglabbeek)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
schrik:
geine chrik hebben (L416p Opglabbeek)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
33621 |
anjelier |
genoffel:
zjenoffels (L416p Opglabbeek),
groffiaat:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
griffioten (L416p Opglabbeek)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
groffiaat:
-
griffiaten (L416p Opglabbeek)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (L416p Opglabbeek)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
21829 |
antwoorden |
antwoorden:
àntwūūrdə (L416p Opglabbeek)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
apəl (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
33488 |
appel, overige soorten |
kromstaartje:
kròmpstertsje (L416p Opglabbeek)
|
appel, soort
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelbeignet:
apəlbĭn’eͅ (L416p Opglabbeek),
krollemol:
krollemol (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
kroͅləmoͅl (L416p Opglabbeek),
Vroeger gewoon brooddeeg, maar nu een veredeld gebak rondom eenappel, met suiker, kaneel (of boter) of met ijs en slagroom
krollemol (L416p Opglabbeek),
ovenkoek:
hovenkoek (L416p Opglabbeek),
ponnekje:
pònneke (L416p Opglabbeek)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || appelbol || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|