id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34182 | aanmelken | voormelken: vīrmęlkǝ (Opglabbeek) | Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61] I-11 |
28929 | aanmeten | (de) maat pakken: (de) maat pakken (Opglabbeek), mǭt pakǝ (Opglabbeek) | Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a] II-7 |
21488 | aanranden | aanranden: aanranne (Opglabbeek), aanvallen: ānvalə (Opglabbeek), overvallen: īēvervallen (Opglabbeek) | aanranden [ZND 32 (1939)] III-3-1 |
21872 | aanrekenen | manen: Van Dale: IV. manen, 1. (iem.) met aandrang herinneren aan een verplichting, hem opwekken tot het vervullen ervan, m.n. tot betaling. ich zál hət wáál máánd (Opglabbeek) | betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)] III-3-1 |
32776 | aanspanningspunt, kam van de eg | klink: klę.ŋk (Opglabbeek), ring: rę.ŋk (Opglabbeek) | Het vooreinde, de kam of een ander onderdeel van de eg, waaraan de egketting of de trekhaak daarvan bevestigd wordt. Zie de afb. 57 en 58. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 156a + b; monogr.] I-2 |
18887 | aanstaan | gaden: deͅt saləm gājə (Opglabbeek) | Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
34148 | aanstieren | dekken: dɛkǝ (Opglabbeek), springen: spręŋǝ (Opglabbeek) | Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.] I-11 |
28519 | aanvliegen | aanvliegen: aanvliegen (Opglabbeek) | Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35] II-6 |
33895 | aanwassen op de tanden | haken: hē̜k (Opglabbeek) | Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91] I-9 |
24977 | aanwezigheid | daar zijn: héé is ər (Opglabbeek), hier zijn: héé is hīē (Opglabbeek) | de aanwezigheid, het aanwezig zijn [antwoord] [N 91 (1982)] III-4-4 |