e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appelmoes appelenfrets: apələfrɛtš (Opglabbeek), appelenprits: appelleprets (Opglabbeek), appelenpruts: Ich smiêrde mich wat appelepretsj op mi-jne buterham  appelepretsj (Opglabbeek), vandaar ook appelmoos Eèrpel möt appelepretsj, manleef, det waas lekker Volks syn. sji-jfaaf  appelepretsj (Opglabbeek), appelenspijs: appellespiez (Opglabbeek), apələspis (Opglabbeek), appelmoes: appelmoos (Opglabbeek), appelspijs: apəlspiz (Opglabbeek), schuifaf: omwille van de purgerende werking  sji-jfaaf (Opglabbeek) appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaart taartenpom: tɛrtəpom (Opglabbeek) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje appelmikje: apəlmĭkskə (Opglabbeek), gozte (wa.): gazet (Opglabbeek), gezet (Opglabbeek) een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)] III-2-3
aprilgrap aprilvis: aprelveͅs (Opglabbeek) De onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad]. [N 88 (1982)] III-3-2
arbeid werk: wèrrik (Opglabbeek), wroeten: vgl. Meeuwen Wl. (pag. 240): wroeten [vre.te].  vreetər (Opglabbeek) het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] III-3-1
arduin, hardsteen arduin: àrduin (Opglabbeek) hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)] III-4-4
aren lezen aren rapen: ō.rǝ rā.pǝ (Opglabbeek), spieren rapen: spē.rǝ rā.pǝ (Opglabbeek), spiertjes rapen: spē.rkǝs rā.pǝ (Opglabbeek) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Opglabbeek) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
armband armband: ermband (Opglabbeek, ... ), eͅrmbant (Opglabbeek), èrmbànt (Opglabbeek), bracelet (fr.): brazelet (Opglabbeek) armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)] || band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)] III-1-3
armbestuur arme, de ~: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  érmə (Opglabbeek) de instelling die zich tot doel stelt arme mensen te ondersteunen [arme, armekom-mer, grootvaal, armbestuur] [N 90 (1982)] III-3-1