20541 |
zuurdesem |
desem:
deisem (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
dēͅi̯səm (L416p Opglabbeek)
|
desemzuur || Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] || zuurdesem
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
ingemaakt moes:
eͅngəmākt mōs (L416p Opglabbeek),
moes:
mōs (L416p Opglabbeek),
zuurmoes:
zoormoos (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
zō.rmōs (L416p Opglabbeek),
zōr mōs (L416p Opglabbeek)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 1c (1955b)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20680 |
zuurkoolstamppot |
gestampt moes:
gəstampt mōs (L416p Opglabbeek)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33007 |
zwaai |
draai:
drɛi̯ (L416p Opglabbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a]
I-4
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zwèjen (L416p Opglabbeek)
|
Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
wieroken:
wierooke (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24284 |
zwaan, algemeen |
wilde zwaan:
wel zwan (L416p Opglabbeek)
|
wilde zwaan (152 geen knobbel op de snavel; gele snavel; rechte nek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33836 |
zwaar paard |
bonk:
boŋk (L416p Opglabbeek)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|
18075 |
zwaar verkouden |
zwaar verkoud:
zwo.r vərkaut (L416p Opglabbeek)
|
Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid? [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
19459 |
zwabber |
aftrekker:
ààftrèkkər (L416p Opglabbeek),
ááftrekker (L416p Opglabbeek),
mops:
gelijkend op een keerborstel, maar met gevlochten, katoenen franjes om de vloer mee aan te vegen
mòps (L416p Opglabbeek),
raclette (fr.):
ràklét (L416p Opglabbeek)
|
Dweil aan een steel gebonden (zwabber, dweil, aftrekker) [N 79 (1979)] || schoonmaakgerief
III-2-1
|