e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuigfles tutterfles: tuttərflès (Opglabbeek) zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)] III-2-2
zuinig nauwziend: hēͅ es nāyzēnd (Opglabbeek), spaarzaam: hēͅ ez zy(3)̄[e} spārzām (Opglabbeek) Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)] III-3-1
zuiveren knoeien: knūjǝ (Opglabbeek), verliezen: verliezen (Opglabbeek) Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58] I-11
zult, preskop geperste kop: Gehakt en geperst vlees van b.v. een varkenskop  geperzde kop (Opglabbeek), hoofdskaas: geperste hoofdkaas  heͅitskīə.s (Opglabbeek), perskop: geperste hoofdkaas  peͅrskoͅp (Opglabbeek) hoofdkaas [Goossens 1c (1955b)] || preskop III-2-3
zure haring opgelegde haring: opgelagde hiering (Opglabbeek), òpgelàgden hīēring (Opglabbeek), òpgəlàgdə hiering (Opglabbeek), rolmops: indien opgerold  ròlmóps (Opglabbeek) rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)] III-2-3
zure oprisping zooi: Zuurachtig.  de zoͅj həbə (Opglabbeek) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
zuring, groente zurkel: zerkel (Opglabbeek), zerkəl (Opglabbeek), zirkel (Opglabbeek), zuurmoes: zoormoos (Opglabbeek, ... ) Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] || Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] I-7
zuster begijn: bəgiĕn (Opglabbeek), non: nŏĕn (Opglabbeek), zuster: zester (Opglabbeek), zeͅstər (Opglabbeek), zéstər (Opglabbeek) Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)] || Zuster. [ZND 11 (1925)] III-2-2, III-3-3
zuur oprispen de zooi hebben: Zuurachtig.  de zoͅj həbə (Opglabbeek) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
zuurdeeg desem: dē̜jsǝm (Opglabbeek) Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.] II-1