| 17827 |
zitten |
zitten:
zitte (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
zitə (L416p Opglabbeek)
|
zitten [ZND 46 (1946)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
| 18198 |
zitvlak van een broek |
bodem:
by`əm (L416p Opglabbeek),
gerei:
schrey grey (L416p Opglabbeek),
schrede:
schrey grey (L416p Opglabbeek)
|
het kruis van de broek (zolder, kont, kruis, schreej enz.) [N 59 (1973)] || zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 21572 |
zo arm als ... |
zo arm als de straat:
zoo erm es te straot (L416p Opglabbeek),
zo arm als job:
hɛ̄ is zy(3)̄ ɛrm ɛs jop (L416p Opglabbeek)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
| 19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo simpel als het maar zijn kan:
zoo simpel es t maar zeen kan (L416p Opglabbeek),
zo simpel als iet:
zoo simpel es eet (L416p Opglabbeek),
zo simpel als twee maal twee vier is:
zoo simpel es twiē maol twiē veer is (L416p Opglabbeek)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
| 33721 |
zoden afsteken |
steken:
stē̜kǝ (L416p Opglabbeek)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
| 17828 |
zoeken |
zoeken:
zēkən (L416p Opglabbeek)
|
wij zoeken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
| 20828 |
zoethout |
klishout:
klishuit (L416p Opglabbeek),
zoethout:
zēthūīt (L416p Opglabbeek)
|
kalissehout en verdikte staven van zwarte drop || zoethout [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
| 19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (L416p Opglabbeek),
zoller:
zolər (L416p Opglabbeek),
zoͅlər (L416p Opglabbeek)
|
zolder [ZND 27 (1938)], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
| 33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ī(ǝ).vǝr[den] (L416p Opglabbeek)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
| 33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
schelf(t)gat:
šɛlǝf˲gāt (L416p Opglabbeek)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|