e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijn pasen doen paascommunie (<lat.): paoskelmĭĕnīē (Opglabbeek), pasen houden: pôse hawwe (Opglabbeek) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)] III-3-3
zijspleet in de overrok schreursgat: [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), &lt;gew.&gt; kleermaker.]  šrirsjat (Opglabbeek) zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3
zijwand karplanken: karplɛ.ŋk (Opglabbeek), planken (mv.): plɛŋk (Opglabbeek), zijplanken: ziplɛ.ŋk (Opglabbeek), zīplɛŋk (Opglabbeek) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zilveren één frank frank: ps. omgespeld volgens Frings.  fraŋ (Opglabbeek) 1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] III-3-1
zilvergeld zilveren, een ~: ps. omgespeld volgens Frings.  nə zelvərə (Opglabbeek), zilvergeld: ps. omgespeld volgens Frings.  zelvərgeͅlt (Opglabbeek) zilveren geldstukken [N 21 (1963)] III-3-1
zin (lust) goesting: Gösting is kuip, al vindste ze op eine mösthuip Gösting is kuip, zag het wi-jfke, en ze bòn zich eine sjutelplagk òm hère kop  gòsting (Opglabbeek) zin, lust, trek III-1-4
zingen zingen: zeinge (Opglabbeek), zenge (Opglabbeek) III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] III-3-2
zingende mis zangmis: zangmes (Opglabbeek) Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zitbank bank: baŋk (Opglabbeek) bank [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
zitbeenderen zitbenen: zetbęi̯n (Opglabbeek) Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c] I-11