| 17681 |
zenuw |
zenuf:
zīənəf (L416p Opglabbeek)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 23513 |
zeswekenmis |
zeswekendienst:
zeͅswɛ̄kəndēnst (L416p Opglabbeek)
|
Een mis die zes weken na iemands overlijden wordt opgedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 17826 |
zetten |
zetten:
zetə (L416p Opglabbeek)
|
zetten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
| 34311 |
zeug met biggen |
zeug:
zȳǝx (L416p Opglabbeek)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
| 33397 |
zeugekooi |
baggenkooi:
baqǝkūi̯ (L416p Opglabbeek),
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L416p Opglabbeek),
zoogbak:
zű̄x˱bak (L416p Opglabbeek)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
| 19718 |
zeven |
zeven:
zève (L416p Opglabbeek),
zèève (L416p Opglabbeek),
zijen:
zieën (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
zeven || zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
| 33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (L416p Opglabbeek)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
| 17693 |
zeveren |
zeveren:
zēͅvərt (L416p Opglabbeek)
|
Het kind zevert (als het tanden krijgt). [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
| 21772 |
zich aanstellen |
zich aanstellen:
zich aanstelle (L416p Opglabbeek)
|
zich aanstellen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
| 21298 |
zich bemoeien met |
moeien:
mooien (L416p Opglabbeek)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|