e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baarmoeder van de kip eierstok: ē̜i̯ǝrstok (Opglabbeek) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe draagmoeder: draxmōi̯ǝr (Opglabbeek), draagzak: drāgzak (Opglabbeek) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
babbelaar babbelaar: Di-j auwerwötse babbelèèrs woare toch vèèl heller es di-j ze allewi-jl verkuipe  babbelèèr (Opglabbeek), babbeltje: bàbbeltje (Opglabbeek), karamel: kermel (Opglabbeek, ... ), snoepje: snipke (Opglabbeek) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || karamel || lekkers || snoep III-2-3
baby, zuigeling busselkind: bösselkeindsj (Opglabbeek), plat kind: plat keindsj (Opglabbeek) een kindje dat nog niet kan lopen || kindje dat (weleer) in windeltjes gewikkeld werd III-2-2
bak brak: brak (Opglabbeek), brakbak: brakbak (Opglabbeek), kipbak: kep˱bak (Opglabbeek) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13
bak om boter in te kneden boterteil: [boter]tęi̯l (Opglabbeek), botterteil: [botter]tęi̯l (Opglabbeek) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
baker mem: = oude vrouw, vroeger werkzaam  mem (Opglabbeek), oude vrouw, vroeger werkzaam  mem (Opglabbeek), verpleegster: verpleegster (Opglabbeek) Benaming voor ervaren, maar niet gediplomeerde medebewoonster van de plaats [ZND 46 (1946)] || Ouderwetse niet gediplomeerde baker?; benaming voor de vrouw die gedurende een aantal dagen na de bevalling moeder en kind verzorgd? [ZND 46 (1946)] III-2-2
bakhuis bakhuis: bakǝs (Opglabbeek), bākǝs (Opglabbeek) Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2] I-6
bakkebaard(en) bakkebaard(en): bakəbart (Opglabbeek), oorbaard: (oorbaard)  y(3)̄rbart (Opglabbeek) bakkebaarden [N 10b (1961)] III-1-1
bakken bakken: bakə (Opglabbeek), bàkkə (Opglabbeek), braden: braoje (Opglabbeek), bròie (Opglabbeek), bròjə (Opglabbeek) bakken [RND], [ZND A1 (1940sq)] || bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] III-2-3