e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zavelen zavelen: zī.ǝvǝlǝ (Opglabbeek) De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f] I-3
zedenpreek preek: prɛ̄k (Opglabbeek) Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)] III-3-3
zeef zeef: zēf (Opglabbeek), zèèf (Opglabbeek), Ich hauw eine kop wi-j èè ziêf: door b.v. verwarring of koorts kon ik niets onthouden  ziêf (Opglabbeek), zij: v.  zi (Opglabbeek) zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1
zeef in de wanmolen zeef: zīǝ.f (Opglabbeek) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen rooster: rēstǝr (Opglabbeek) In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d] I-5
zeemlap zeemleer: ziêmlèèr (Opglabbeek), zeemslap: zīəmslap (Opglabbeek), zeemsleer: ziêmslèèr (Opglabbeek) zeemlap [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeepsop luter: Möt det ziêpliêter kan ich seffes nog den hèèrd dweile  liêter (Opglabbeek), zeepluter: zēͅi̯plīətər (Opglabbeek) zeeploog || zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeer grote aardappelen dikke aardappelen: dekǝ [aardappelen] (Opglabbeek), klompen: klǫmpǝ (Opglabbeek) Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.] I-5
zeer kleine aardappelen huiven: hivǝ (Opglabbeek), kleine aardappelen: klęi̯n ɛ̄rpǝl (Opglabbeek) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5
zeer warm weer bijsheet: bísheit (Opglabbeek), heet (weer): (zowel letterlijk als figuurlijk). zelfst. nw.: de hitst.  heit (Opglabbeek), hitst: hitst (Opglabbeek, ... ), laf: làf (Opglabbeek), licht (weer): lēxt (Opglabbeek), warmte: wermde (Opglabbeek) hitte, warmte || licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)] || zeer warm, heet III-4-4