| 32898 |
zavelen |
zavelen:
zī.ǝvǝlǝ (L416p Opglabbeek)
|
De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f]
I-3
|
| 23614 |
zedenpreek |
preek:
prɛ̄k (L416p Opglabbeek)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 19560 |
zeef |
zeef:
zēf (L416p Opglabbeek),
zèèf (L416p Opglabbeek),
Ich hauw eine kop wi-j èè ziêf: door b.v. verwarring of koorts kon ik niets onthouden
ziêf (L416p Opglabbeek),
zij:
v.
zi (L416p Opglabbeek)
|
zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 33142 |
zeef in de wanmolen |
zeef:
zīǝ.f (L416p Opglabbeek)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
| 33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
rooster:
rēstǝr (L416p Opglabbeek)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
| 19472 |
zeemlap |
zeemleer:
ziêmlèèr (L416p Opglabbeek),
zeemslap:
zīəmslap (L416p Opglabbeek),
zeemsleer:
ziêmslèèr (L416p Opglabbeek)
|
zeemlap [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
| 19644 |
zeepsop |
luter:
Möt det ziêpliêter kan ich seffes nog den hèèrd dweile
liêter (L416p Opglabbeek),
zeepluter:
zēͅi̯plīətər (L416p Opglabbeek)
|
zeeploog || zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
| 33161 |
zeer grote aardappelen |
dikke aardappelen:
dekǝ [aardappelen] (L416p Opglabbeek),
klompen:
klǫmpǝ (L416p Opglabbeek)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
| 33162 |
zeer kleine aardappelen |
huiven:
hivǝ (L416p Opglabbeek),
kleine aardappelen:
klęi̯n ɛ̄rpǝl (L416p Opglabbeek)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
| 25140 |
zeer warm weer |
bijsheet:
bísheit (L416p Opglabbeek),
heet (weer):
(zowel letterlijk als figuurlijk). zelfst. nw.: de hitst.
heit (L416p Opglabbeek),
hitst:
hitst (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
laf:
làf (L416p Opglabbeek),
licht (weer):
lēxt (L416p Opglabbeek),
warmte:
wermde (L416p Opglabbeek)
|
hitte, warmte || licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)] || zeer warm, heet
III-4-4
|