19560 |
zeef |
sieb (d.):
zīp (Q121a Chèvremont),
zift:
zef (Q121a Chèvremont),
zij:
zeͅi̯ (Q121a Chèvremont)
|
zeef
III-2-1
|
19472 |
zeemlap |
leer:
lēr (Q121a Chèvremont),
vensterleer:
venstərlēr (Q121a Chèvremont)
|
leer (om ramen te wassen) || zeemleer
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
luter:
lyətər (Q121a Chèvremont),
zepenluter:
zēfəlyətər (Q121a Chèvremont)
|
zeepsop
III-2-1
|
25140 |
zeer warm weer |
hits:
hits (Q121a Chèvremont),
hitste:
hits⁄de (Q121a Chèvremont)
|
hitte, warmte
III-4-4
|
27803 |
zetlat |
gradenlats:
jrādǝlats (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Een gerende lat die bij de aanleg van steengangen of galerijen op het bestaande gedeelte van het spoor wordt gelegd om op deze wijze te bepalen of men niet van het hellingspercentage afwijkt. Volgens een invuller uit Q 121 had de zetlat een lengte van 3.00 m. Hij werd reeds vooraf in de timmerwerkplaats gemaakt. Nadat de moetlijn was ingevoerd, gebruikte men de zetlat nog maar weinig. [N 95, 706]
II-5
|
27926 |
zetspie |
hering:
hīǝreŋ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Spiekrik waarmee een metalen stijl, bijvoorbeeld een Gutehoffnungshüttestijl, tussen dak en vloer vastgeklemd kan worden. De woordtypen die verwijzen naar een vis zijn terug te voeren op het feit dat de spie een visvormig uiterlijk heeft (Lochtman pag. 83). [N 95, 345; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, add.]
II-5
|
19718 |
zeven |
sieben (d.):
zībə (Q121a Chèvremont),
zeven:
zēvə (Q121a Chèvremont),
ziften:
zeftə (Q121a Chèvremont),
zijen:
zeͅi̯ə (Q121a Chèvremont)
|
zeven
III-2-1
|
27708 |
zeverij |
zeverij:
zevǝręj (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Plaats waar de kolen gezeefd worden. [N 95, 14; monogr.]
II-5
|
19004 |
zich gedragen |
zich benehmen (< du.):
ziech beneëme (Q121a Chèvremont),
zich gedragen:
jedra’ge, ziech (Q121a Chèvremont),
zich opvoeren:
ópveure, ziech (Q121a Chèvremont),
zich verhouden:
verhaode, ziech (Q121a Chèvremont)
|
zich gedragen
III-1-4
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
i’bilde, ziech (Q121a Chèvremont)
|
zich verbeelden, zich inbeelden
III-1-4
|