e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilgenteen wijme: wi-jm (Opglabbeek), wis: WBD/WLD  wis (Opglabbeek) De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)] || wilgeteen III-4-3
willen willen: Mar.;: dit ww. komt niet voor in WBD 1.4; in deze lijst komt het gehele werkwoord ook niet voor! Niet gebruiken?  ech wel, dech welst, hɛ̄ welt (Opglabbeek) ik wil, gij wil, hij wil ik wou, gij woudt, hij wou wil hij nu? wou hij gisteren? wou hij het maar doen! [ZND 08 (1925)] III-1-4
wind scheet: einə šīt (Opglabbeek), veest: vīēst (Opglabbeek) een scheet [ZND A1 (1940sq)] || Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)] III-1-1
wind (alg.) wind: wi-jndsj (Opglabbeek), wø͂ͅnt (Opglabbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  weͅnt (Opglabbeek, ... ) wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
winderig weer boesachtig: by(3)̄zeͅxtex (Opglabbeek), het bijst: (sterke wind).  ət by(3)̄st (Opglabbeek), sterke wind  (ət) bijst (Opglabbeek), het tempeest: (ət) tēͅmpīəst (Opglabbeek), (sterke wind).  ət teͅmpīest (Opglabbeek), het waait: (ət) wäit (Opglabbeek), ət wāi̯t (Opglabbeek), ruw (weer): rów (Opglabbeek), schraal weer: schraal weer  šroͅl wēͅr (Opglabbeek), windachtig (weer): weͅntēͅxtəx (Opglabbeek), weͅnteͅxtəx (Opglabbeek) winderig [ZND 13 (1925)] || winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)] III-4-4
windhoos houwmouw: huiwmuiw (m.)  høͅywmøͅyw (Opglabbeek), onderste wind: ūnərstəwent (Opglabbeek) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
windroeden dekgaarden: dęk˲gē̜rdǝ (Opglabbeek) Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.] II-9
windstilte stil van wind: stil van wint (Opglabbeek), windstil (weer): wéndstil (Opglabbeek) windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
windzuiger windzuiker: wę.ntzū.kǝr (Opglabbeek) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkel doening: Van Dale: doening, 2. (gew.) boerenhoeve; (ook) nering, winkel, herberg enz.  dōēnin (Opglabbeek), winkel: winkel doon (Opglabbeek) het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] || winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1