33654 |
braakliggen |
braak:
brǭk (Q117b Rimburg)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
broiemele (Q117b Rimburg)
|
braambes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24132 |
braamsluiper |
bramentaatsje:
briemetêsjke (Q117b Rimburg)
|
braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramen:
brièm (Q117b Rimburg)
|
braamstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broaene (Q117b Rimburg)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
brekke (Q117b Rimburg),
kotsen:
kotse (Q117b Rimburg),
overgeven:
uuvergeave (Q117b Rimburg)
|
kotsen [SGV (1914)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
brennen:
der kachel brennt (Q117b Rimburg)
|
brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
brenner:
brenner (Q117b Rimburg)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandwien (Q117b Rimburg)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brankhoot (Q117b Rimburg),
braŋkhōt (Q117b Rimburg)
|
[SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)]
I-7, III-2-1
|