34574 |
wiel |
rad:
meervoud
rāi̯ (L244a Veulen)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
19281 |
wijs |
wijs:
wies (L244a Veulen)
|
wijs, verstandig, door ervaring geleerd
III-1-4
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
weldǝ [koe] (L244a Veulen)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
34428 |
winterverblijf |
schaapskooi:
sxǫpskø̜i̯ (L244a Veulen)
|
[N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wortǝlǝ (L244a Veulen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
32461 |
wis |
wis:
wes (L244a Veulen)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
20620 |
wittebrood |
koopweg:
koeëpweg (L244a Veulen),
mik:
Dikke mik zien: voor elkaar zijn Ge kent n gaet án uure sik. Ennen bekker ánziene mik. Ennen bo‰r án de stroont en ennen áffekaot án de moond
mik (L244a Veulen),
stoet:
stoet (L244a Veulen),
weg:
Ge kunt mit n wegske ovver n weegske loeëpe, már aeverzógo‰d mit wegge ovver weeg: je kunt met een broodje over een weggetje lopen, maar evenzogoed met broden over wegen As ge broeëd het, mótte örges ânders genne weg gón zËke: als je het goed hebt moet je niet iets anders gaan zoeken
weg (L244a Veulen)
|
(witte)brood || eigengebakken wit brood zonder vorm || witte brood gekocht bij de bakker || wittebrood
III-2-3
|
30709 |
witten |
kalken:
kãlkǝ (L244a Veulen)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
razend:
raozend (L244a Veulen)
|
razend, woedend
III-1-4
|
19720 |
woonkamer, huiskamer |
huiskamer:
huuskamer (L244a Veulen),
woonkamer:
woeënkamer (L244a Veulen)
|
huiskamer || woonkamer
III-2-1
|