| 17800 |
schede |
schede:
schei (Q097p Ulestraten),
sjei (Q097p Ulestraten)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || scheede [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 34115 |
schede van de koe |
schede:
šɛi̯ (Q097p Ulestraten)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
| 17774 |
scheen |
scheen:
scheen (Q097p Ulestraten)
|
scheen [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 34587 |
schei |
scheien:
šęi̯ǝ (Q097p Ulestraten)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
| 19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
sjèlle (Q097p Ulestraten)
|
schelden [DC 47 (1972)]
III-1-4
|
| 30021 |
schelpkalk |
schulpkalk:
šø̜lpkalǝk (Q097p Ulestraten)
|
Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a]
II-9
|
| 24897 |
schemeren |
schemeren:
wordt gebruikt zoals vermeld bij vraag 49!
sjieëmere (Q097p Ulestraten)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
t sjieëmert mich veur de ouge (Q097p Ulestraten),
sterren zien:
ich zeen sjtarre (Q097p Ulestraten)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 25023 |
schemering, valavond |
scheem:
sjiëm (Q097p Ulestraten),
schemerdonker:
sjieëmeldonkel (Q097p Ulestraten),
sjieëmerdonkel (Q097p Ulestraten)
|
schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 20510 |
schenkel |
bats:
bats (Q097p Ulestraten),
knook:
knook (Q097p Ulestraten),
schenk:
sjink (Q097p Ulestraten)
|
schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|