| 18252 |
doek |
doek:
dok (L416p Opglabbeek),
dook (L416p Opglabbeek)
|
doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
| 18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
nə wettən dok (L416p Opglabbeek),
’n witten dook (L416p Opglabbeek)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
| 24137 |
doffer, mannelijke duif |
duiver:
duuvər (L416p Opglabbeek),
dy(3)̄vər (L416p Opglabbeek),
hoorn:
hūiə.rən (L416p Opglabbeek),
hy(3)̄rən (L416p Opglabbeek),
kubber:
kupər (L416p Opglabbeek)
|
duif, mannetje [Goossens 1c (1955b)], [Goossens 2a (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
| 18154 |
dokter |
dokter:
doktuur (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
| 24862 |
dolle kervel |
parapluutjes:
pęrpliʔǝs (L416p Opglabbeek)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
| 18983 |
dom |
dom:
doͅm (L416p Opglabbeek)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23551 |
domine salvam fac reginam nostram |
voor de koning:
vier de kiening (L416p Opglabbeek)
|
Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 22409 |
domino |
domino:
domino (L416p Opglabbeek)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 18799 |
domme man |
limpes:
limpus of himpus; mar.: cf. "limp"(eng.) = mank; cf. Weijnen Et. Dialectwb. p. 116 s.v. "limpele~"= mank zijn
himpus (L416p Opglabbeek),
Wellicht heeft het te maken met lòmp
limpus (L416p Opglabbeek)
|
dommerik
III-1-4
|
| 17908 |
dompelen |
in het water steken:
en t ūātər stēͅkə (L416p Opglabbeek),
en ⁄t wātər stēͅkə (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
in t water stĕken (L416p Opglabbeek),
soppen:
en t ūātər soͅpə (L416p Opglabbeek),
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
soͅpə (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|