e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doek doek: dok (Opglabbeek), dook (Opglabbeek) doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doek -> [wld iii 2.2] witte doek: nə wettən dok (Opglabbeek), ’n witten dook (Opglabbeek) een witte doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doffer, mannelijke duif duiver: duuvər (Opglabbeek), dy(3)̄vər (Opglabbeek), hoorn: hūiə.rən (Opglabbeek), hy(3)̄rən (Opglabbeek), kubber: kupər (Opglabbeek) duif, mannetje [Goossens 1c (1955b)], [Goossens 2a (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)] III-4-1
dokter dokter: doktuur (Opglabbeek, ... ) Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)] III-1-2
dolle kervel parapluutjes: pęrpliʔǝs (Opglabbeek) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
dom dom: doͅm (Opglabbeek) Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] III-3-3
domine salvam fac reginam nostram voor de koning: vier de kiening (Opglabbeek) Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3
domino domino: domino (Opglabbeek) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man limpes: limpus of himpus; mar.: cf. "limp"(eng.) = mank; cf. Weijnen Et. Dialectwb. p. 116 s.v. "limpele~"= mank zijn  himpus (Opglabbeek), Wellicht heeft het te maken met lòmp  limpus (Opglabbeek) dommerik III-1-4
dompelen in het water steken: en t ūātər stēͅkə (Opglabbeek), en ⁄t wātər stēͅkə (Opglabbeek, ... ), in t water stĕken (Opglabbeek), soppen: en t ūātər soͅpə (Opglabbeek), ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.  soͅpə (Opglabbeek, ... ) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] III-1-2, III-4-4