e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zak met klep klepzak: klepzak (Opglabbeek) een zak met een klep [N 59 (1973)] III-1-3
zak op een schort maal: mal (Opglabbeek) zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3
zakdoek maalplag: mālpla.g (Opglabbeek) zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakgeld drinkgeld: drénkgélt (Opglabbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  dreͅŋkgeͅlt (Opglabbeek), zondagsgeld: zonəschélt (Opglabbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  sonəsxeͅlt (Opglabbeek) zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1
zakhaak haakje: hē̜̜.kskǝ (Opglabbeek) IJzeren haakje waarmee de te vullen meelzak wordt opengehouden. Om de zak op te hangen kunnen twee systemen gebruikt worden: a) de zak wordt met vier haakjes rondom de meelpijp bevestigd; b) de zak wordt aan één kant van de pijp aan twee haakjes vastgemaakt, terwijl hij aan de andere kant wordt opengehouden door een derde haakje dat verbonden is met een koord dat over een katrolletje loopt en waaraan een zakje zand of een ander tegengewicht hangt. Dit systeem heeft het voordeel dat de molenaar de kwaliteit van het meel tijdens het malen al kan controleren. In l 265 werd op deze wijze gewerkt. Zie ook afb. 83 en 84. De kram uit Q 77 was een stuk ijzer in de vorm van een hoek van 90ű, dat in het hout werd geslagen en waarin de zak kon worden gehangen. [N O, 24f; Vds 166; Jan 169; Coe 154; Grof 184] II-3
zakkenvoering keper: kēpǝr (Opglabbeek) Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27] II-7
zaklamp pillamp: pillamp (Opglabbeek), pitslamp: pitslamp (Opglabbeek) zaklamp III-2-1
zalig zalig: zalig (Opglabbeek) Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)] III-3-3
zaligheid zaligheid: zalighijd (Opglabbeek) Zaligheid. [N 96D (1989)] III-3-3
zand strooien strooien: strŭŭje (Opglabbeek), strouwen: strŭŭwə (Opglabbeek), uitgooien: ŭŭwtgŭŭje (Opglabbeek) Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)] III-2-1