| 21267 |
woord |
woord:
wūərt (L416p Opglabbeek),
ə wy(3)̄ert, ə wɛ̄rtjə, dɛt zēn šy(3)̄en wɛ̄rd (L416p Opglabbeek)
|
Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [ZND m]
III-3-1
|
| 34202 |
wormbulten |
angels:
aŋǝls (L416p Opglabbeek),
(enk)
aŋǝl (L416p Opglabbeek)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
| 21014 |
wormstekig |
gemaaiesteekt:
gəma.iəste.kt (L416p Opglabbeek),
gəmāiəste.kt (L416p Opglabbeek),
WBD/WLD
gəmāā-jəstēēkt (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
gemaaisteekt:
Duur de vèle règen en de föl zòn waas de hölft van uis appel gemaaisteekt
gemaaisteekt (L416p Opglabbeek),
maaiensteek:
ma.iəste.k (L416p Opglabbeek),
māijəste.k (L416p Opglabbeek)
|
door maden of/ook door rotting ontstoken fruit || Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)]
I-7, III-2-3
|
| 20853 |
worst |
worst:
woͅrst (L416p Opglabbeek)
|
worst [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
| 25450 |
worst maken |
worst(en) maken:
worst mākǝ (L416p Opglabbeek)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|
| 20709 |
worstenbroodje |
saucijzenbroodje:
sesi-jzebriêdsje (L416p Opglabbeek),
worstenbroodje:
woͅrstəbrīətšə (L416p Opglabbeek),
worstriggel:
worstriggel (L416p Opglabbeek),
syn
worstriggel (L416p Opglabbeek)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)] || worstenbrood || worstenbroodje
III-2-3
|
| 25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
malen:
mālǝn (L416p Opglabbeek)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
| 32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L416p Opglabbeek)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
| 24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
WBD/WLD
wòrtəl (L416p Opglabbeek)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 20605 |
wortelenstamppot |
stomp:
stòmp (L416p Opglabbeek)
|
gestampte aardappelen vermengd met o.a. worteltjes, of hutspot
III-2-3
|