e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winkel drijven winkel doen: winkel doon (Opglabbeek) winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winkelhaak winkelhaak: weŋkelhǭk (Opglabbeek), weŋkǝlhǭǝk (Opglabbeek), winkəlhaok (Opglabbeek, ... ) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Hoe zegt U: een hoekvormige scheur (winkelhaak?)? [N 62 (1973)] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] II-7, II-9, III-1-3
winkelkorf net: nēͅt (Opglabbeek) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: (w)Ene (Opglabbeek), weͅnə (Opglabbeek, ... ), weͅnə(n) (Opglabbeek), wōēnə (Opglabbeek), wène (Opglabbeek) III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [ZND A1 (1940sq)], [ZND m], [ZND m] III-3-2
winterbeslag ijzers met stoten: ɛ̄zǝrs męt stīǝtǝ (Opglabbeek) De vier van stoten en kalkoenen voorziene hoefijzers van het paard samen. Zie ook de lemmata ɛscherp zettenɛ, ɛstootɛ en ɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a] II-11
winterkleren winterkleren: weͅntərkleͅ.iər (Opglabbeek), winter (Opglabbeek) winterkleren [N 23 (1964)] || Winterkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
winterkoninkje winterkoninkje: weͅntərkīəneŋskə (Opglabbeek), wi-jntsjerkiêningske (Opglabbeek), winterkoninkske (gew.uitspr.) (Opglabbeek) winterkoning || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje III-4-1
winterverblijf schaap(s)stal: šǭpsstal (Opglabbeek) [N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
wintervoedsel bijensuiker: bijensuiker (Opglabbeek) Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.] II-6
wintervoerbak voerbak: voerbak (Opglabbeek) Bak, bord of klomp waarin het voedsel wordt toegediend. [N 63, 109b; monogr.] II-6