| 24277 |
wilde eend |
eend:
èèndsj (L416p Opglabbeek),
wilde eend:
wel ɛ̄nt (L416p Opglabbeek),
wil end (L416p Opglabbeek)
|
eend || eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)] || wilde eend
III-4-1
|
| 24507 |
wilde framboos |
hinnebeer:
hinnebiêre (L416p Opglabbeek)
|
frambozen, wilde —
III-4-3
|
| 24278 |
wilde gans |
wilde gans:
wel gans (L416p Opglabbeek)
|
gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 17576 |
wilde hoofdharen |
haar wie een weerwolf:
i.e. zoals een weerwolf.
wi ənə wēͅrwøͅyf (L416p Opglabbeek),
warse haren:
i.e. warse haren.
wēͅrsə hōͅr (L416p Opglabbeek)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 34026 |
wilde koe |
wilde koe:
wil [koe] (L416p Opglabbeek)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
| 24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
papenkullenstruik:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
papəkeͅlləstroͅk (L416p Opglabbeek),
wilde roos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wil rêuws (L416p Opglabbeek)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
| 24873 |
wilde tijm |
tijmoes:
WBD/WLD
tīēmis (L416p Opglabbeek)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 32859 |
wilde zuring |
zurkel:
zerkǝl (L416p Opglabbeek),
zuurmoes:
zōrmōs (L416p Opglabbeek)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
| 24557 |
wilg (alg.) |
wijdenboom:
n∂ wi:ebom (L416p Opglabbeek),
wijdenhout:
(omgespeld)
⁄wījən⁄høͅət (L416p Opglabbeek),
wilg:
ejne welX (L416p Opglabbeek),
winhout:
winhḁjt (L416p Opglabbeek)
|
de wilg [Lk 6 (1953)] || wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
| 24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketsje (L416p Opglabbeek),
-
kétjəs (L416p Opglabbeek),
WBD/WLD
ketjəs (L416p Opglabbeek)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || katje, bloeiwijze || wilg, bloeiwijze van [DC 68 (1993)]
III-4-3
|