e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weduwe weef: weef (Opglabbeek, ... ) weduwe [ZND 08 (1925)] III-2-2
weduwnaar wedeman: wedeman (Opglabbeek), weedəman (Opglabbeek), weduwenaar: cf. WNT s.v. "weduwnaar - weduwenaar, weduwaar (-er), wedenaar, weeuw(en)aar, wevenaar (-eer), weenaar"; cf. WNT s.v. "weduwman"weduwe-, wede-, weed-, wid-, widde-, wed-, weddeman  weedəwənéér (Opglabbeek), wevenaar: wevenèèr (Opglabbeek) weduwnaar [ZND 08 (1925)] III-2-2
weefkamer opkelder: opkalǝr (Opglabbeek), weefkamer: wē̜fkāmǝr (Opglabbeek) De kamer of het vertrek waarin geweven wordt en waar het spinnewiel of de weefstoel staat. Dat kan de keuken, de opkamer, de naaikamer of een kamer(tje) zijn. In dit lemma gaat het om een weefruimte in het huis. [N 39, 4; N 5A (I] II-7
weefsel, stof goed: gōt (Opglabbeek), stof: heͅt stoͅof (Opglabbeek), stŏĕf (Opglabbeek), stóf (Opglabbeek) de stof (het goed) [ZND 07 (1924)] || Hoe noemt U: stof in het algemeen [N 62 (1973)] III-1-3
week in de muil gevoelig: gǝvē.lex (Opglabbeek), week in de muil: wɛ̄i̯k en ǝ myl (Opglabbeek), zwak in de muil: zwak˱ ęn ǝ mū.l (Opglabbeek) Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f] I-9
weekdienst zesweekse mis: zesweeke mes (Opglabbeek), zeswekendienst: zeͅswɛ̄kəndēnst (Opglabbeek) Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)] III-3-3
weer naar het jaargetijde kraanzomer: krānzy(3)̄mər (Opglabbeek), (m.)  kránzy(3)̄əmər (Opglabbeek), najaar: herft (o.)  noͅjōͅr (Opglabbeek), treesjeszomer: trēskəszy(3)̄mər (Opglabbeek), voortijd: lente (m.)  vīrtīt (Opglabbeek) weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
weerbarstig wars: wèèrsen iêzel, deste bös  wèèrs (Opglabbeek) dwars, koppig III-1-4
weerborstel weerwas: wēͅrwas (Opglabbeek) valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] III-1-1
weerlichten weerlichten: ⁄t wèèrleegt (Opglabbeek) bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] III-4-4