| 34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germ:
gęrǝm (L416p Opglabbeek),
germpje:
gęrmkǝ (L416p Opglabbeek),
lammetje:
lęmkǝ (L416p Opglabbeek)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
| 34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vē̜r˲zǝ[kalf] (L416p Opglabbeek)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
| 34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
jaarling:
jǫrleŋ (L416p Opglabbeek),
jǭrleŋ (L416p Opglabbeek)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
| 34477 |
vrouwelijk kuiken |
pul:
pęl (L416p Opglabbeek),
pulletje:
pęlkǝ (L416p Opglabbeek)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
| 34391 |
vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft |
germ:
gęrǝm (L416p Opglabbeek)
|
Zie ook de toelichting bij het lemma ''vrouwelijk schaap in het algemeen'' (2.2.1). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gęrm (L416p Opglabbeek),
gɛrm (L416p Opglabbeek),
ooi:
ou̯i̯ (L416p Opglabbeek),
ø̜i̯ (L416p Opglabbeek),
schaap:
sxē̜p (L416p Opglabbeek),
šǭp (L416p Opglabbeek),
wijfje:
wefkǝ (L416p Opglabbeek)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
| 34308 |
vrouwelijk varken |
gelts:
gę.ls (L416p Opglabbeek),
zeug:
zyǝx (L416p Opglabbeek),
zøx (L416p Opglabbeek),
zog:
zux (L416p Opglabbeek),
zoog:
zūǝ.x (L416p Opglabbeek)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
dūvin (L416p Opglabbeek),
dyven (L416p Opglabbeek),
wijfje:
wīfkə (L416p Opglabbeek)
|
Een duivinne (vrouwelijke duif). [ZND 01u (1924)] || Wijfjesduif. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
| 34543 |
vrouwelijke eend |
pul:
pęl (L416p Opglabbeek)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
| 34550 |
vrouwelijke gans |
pul:
pęl (L416p Opglabbeek),
wijfje:
wīfkǝ (L416p Opglabbeek)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|