| 33355 |
voorstaldeur |
buitendeur:
bűtǝdīr (L416p Opglabbeek),
voorste deur:
vīrstǝ dīr (L416p Opglabbeek)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
| 32740 |
voorste keerstrook |
onderste voorling:
onǝrstǝ [voorling] (L416p Opglabbeek),
voorste voorling:
vę̄rste [voorling] (L416p Opglabbeek)
|
De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5]
I-1
|
| 33975 |
voorstrengen |
stroppen:
strępǝ (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
voorzeel:
virzē̜i̯l (L416p Opglabbeek),
voorzeelder:
vīǝ.rzęi̯.lǝr (L416p Opglabbeek)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
| 34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
knoeien:
(de koe) knūi̯t (L416p Opglabbeek),
verwerpen:
(de koe heeft) vǝrwǫrpǝ (L416p Opglabbeek)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|
| 34015 |
vooruit |
ju:
jø (L416p Opglabbeek),
jup:
jø̜p (L416p Opglabbeek)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
| 33853 |
vooruittrappen |
kappen:
kapǝ (L416p Opglabbeek)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
| 17673 |
voorvoet |
wreef:
vrīəf (L416p Opglabbeek)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 34583 |
voorwand |
hoofdbred:
hęi̯brīǝ.t (L416p Opglabbeek),
kopeind:
kǫp˱ęn (L416p Opglabbeek)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
| 28457 |
voorwas |
leerwas:
leerwas (L416p Opglabbeek)
|
Was die door de bijen geproduceerd wordt, voordat ze aan de eigenlijke ratenbouw beginnen. Mengsel van propolis en was. Bovenaan in de korf of het raam wordt ter versteviging een laagje was aangebracht als basis voor de raten. [N 63, 14a]
II-6
|
| 26383 |
voorwater, bovenwater |
voorwater:
vīǝ.rwātǝr (L416p Opglabbeek)
|
Het water vōōr de sluizen. [Jan 88; Coe 44]
II-3
|