| 28436 |
voerbak |
voerbak:
vōrbak (L416p Opglabbeek)
|
Voerbak met voer voor de bijen. In plaats van hun natuurlijk voedsel, de honing, krijgen de bijen als bijvoeding in de winter een oplossing van geraffineerde kristalsuiker toegediend. De voerbak kan verschillende vormen en plaatsen in de kast aan- en innemen. Het simpelst is wel een doodgewone honingpot met een druk- en schroefdeksel waarin een paar kleine gaatjes zijn geslagen en die ondersteboven op de opening van de dekplank wordt gezet. Men heeft ook zogenaamde voederramen, die de plaats van een of twee gewone ramen innemen en het voedsel als het ware tegen de bijentros aanbrengen. Verder kent men de voederballon, het Perfect-voederglas en de hevelvoeder (De Roever, pag. 220-221. [N 63, 10g; N 63, 5e; JG 1a; Ge 37,32]
II-6
|
| 24267 |
voeren |
voeren:
vūrǝ (L416p Opglabbeek)
|
Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW]
II-7
|
| 33354 |
voergang in een dubbele stal |
stalgang:
stalgaŋk (L416p Opglabbeek)
|
In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b]
I-6
|
| 26640 |
voergoed, voermeel |
voergoed:
vōrgōt (L416p Opglabbeek),
voermeel:
vōrmę̄.l (L416p Opglabbeek)
|
Maalgoed dat bestemd is voor dierenvoeder. Het is gewoonlijk vervaardigd uit koren en haver, of zemelen. [JG 1a; JG 2c; Jan 267; Coe 250; Grof 280; N O, 37g]
II-3
|
| 28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vūreŋ (L416p Opglabbeek)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
| 28326 |
voerman |
voerman:
vōrma.n (L416p Opglabbeek)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
| 33054 |
voerman op de maaimachine |
maaier:
mē̜i̯ǝr (L416p Opglabbeek)
|
De opgaven bestaan vaak uit omschrijvingen en er is weinig echte terminologie; vergelijk ook het lemma ''afleggen'' (4.4.3). [N J, 3a; monogr.]
I-4
|
| 34288 |
voerschep |
voerschotel:
vōršȳǝtǝl (L416p Opglabbeek)
|
Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b]
I-11
|
| 21134 |
voertuig |
gespan:
gǝspan (L416p Opglabbeek),
geveer:
gǝvē̜r (L416p Opglabbeek)
|
Algemene benaming voor de vracht- en personenvoertuigen. [N 17, 15; N 17, 99; N G, 59; L 28, 24; monogr.]
I-13
|
| 17777 |
voet |
voet:
vot (L416p Opglabbeek),
vōt (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
een voet, (voeten) [ZND A2 (1940sq)] || voet [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-1-1
|