| 21442 |
vleien |
schoon doen:
Hē kan chuun doon (L416p Opglabbeek),
vleien:
hēͅ kan vlēͅiən (L416p Opglabbeek)
|
Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 19127 |
vleier |
judas:
judas (L416p Opglabbeek),
kruiper:
krupper (L416p Opglabbeek),
mouwveger:
mawvèger (L416p Opglabbeek),
vleier:
flējer (L416p Opglabbeek)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
| 34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
kuus, kuus, kuus:
kys, kys, kys (L416p Opglabbeek)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|
| 33775 |
vlekje op de neus |
naasspiegel:
nāspēgǝl (L416p Opglabbeek)
|
Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c]
I-9
|
| 34348 |
vlekziekte |
brand:
brant (L416p Opglabbeek)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
| 22154 |
vleugel |
vleugel:
vliêgel (L416p Opglabbeek),
vlīēgəl (L416p Opglabbeek),
wiek:
week (L416p Opglabbeek)
|
vleugel ve vogel || vleugel, wiek || vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
| 33141 |
vleugels in de wanmolen |
vleugels:
vlīǝ.gǝls (L416p Opglabbeek)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
| 24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
zoemelen:
WBD/WLD
zŏĕmələ (L416p Opglabbeek)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 33986 |
vliegennet |
vliegenkleed:
vlē.gǝklęi̯.t (L416p Opglabbeek),
vliegennet:
vlēgǝnęt (L416p Opglabbeek)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
| 19452 |
vliegenraam, hor |
vliegenraam:
vlēgeráám (L416p Opglabbeek),
zeef:
zèèf (L416p Opglabbeek),
zééf (L416p Opglabbeek)
|
Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|