e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vis, algemeen vis: vös, ook mv. (Opglabbeek) vis III-4-2
vishengel gaard: gèèrd (Opglabbeek), garde: gēͅrt (Opglabbeek), visgarde: vaisgaird (Opglabbeek), vēͅsgērt (Opglabbeek) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] || vishengel III-3-2, III-4-2
vitsen vitsen: vetsǝ (Opglabbeek), vlechten: vlɛxtǝ (Opglabbeek) Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.] II-9
vizier venster: venster (Opglabbeek) Venster in de bijenkap, geweven van ijzer- of koperdraad, paardehaar of tegenwoordig ook nylon. [N 63, 74e; monogr.] II-6
vlaai vlaai: vlāj (Opglabbeek), Vlade (koek) en vlaeye: Gooj vlaai is dun van lèèr en dik van smiêr: een goed gevulde taart dient goed gevuld te zijn op een dunne onderlaag  vlaai (Opglabbeek) platte en ronde taart || Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaai met deegdeksel appelvlaai: applevlaai (Opglabbeek), apəlvlāi̯ (Opglabbeek), dekselvlaai: deͅksəlvlāj (Opglabbeek), vlaai met deksel: vlaai met deksel (Opglabbeek) een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] || Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaai met puddingvulling pappevlaai: Gooj pappevlaai moet zeen: dun van lèèr en dik van smiêr  pappevlaai (Opglabbeek), puddingenvlaai: Ich lösde waal èè stèkske poddinge vlaai  poddinge vlaai (Opglabbeek) puddingtaart || puddingvlaai III-2-3
vlaai met reepjes deeg leddertjesvlaai: lēͅi̯jərkəsvlāj (Opglabbeek) Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaaienvulling spijs: spīz (Opglabbeek), Iêrs hauw ze einen dèk gemaakt en doanoa diêj ze doa de appelspi-js op  spi-js (Opglabbeek) taartvulsel || Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaams vlaams: hɛ̄ kan vlāms praoten (Opglabbeek), vlaamsch (Opglabbeek), vlāms (Opglabbeek), vlōͅms (Opglabbeek) Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)] III-3-1