| 18002 |
verkleumd |
stijf:
stīf vanə kaw (L416p Opglabbeek),
verkild:
NB: kele = stijf worden van de kou.
vərkelt (L416p Opglabbeek),
verstijfd:
vərstīēft (L416p Opglabbeek)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 28948 |
verknippen, versnijden |
versnijden:
vǝrsnījǝ (L416p Opglabbeek)
|
Door verkeerd knippen het te maken kledingstuk bederven. [N 62, 24; MW]
II-7
|
| 18074 |
verkouden |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ix bən vərkawt gəwyrə (L416p Opglabbeek),
verkoud:
vərkoud (L416p Opglabbeek),
zwo.r vərkaut (L416p Opglabbeek),
ə bitšə vərkaut (L416p Opglabbeek),
versnuft:
vərsnōēft (L416p Opglabbeek),
vervang (subst.):
vǝrvaŋk (L416p Opglabbeek
[(stijfheid op het kruis en in de achterste poten als gevolg van de verkoudheid)]
)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid? [Lk 05 (1955)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
I-9, III-1-2
|
| 18080 |
verkoudheid |
kou:
ech hebə nə kau oͅpə boͅrst (L416p Opglabbeek),
ig hèb n kaw oppe borst (L416p Opglabbeek)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
| 21685 |
verkwanselen |
versjachelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vəršaxələ (L416p Opglabbeek)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 21659 |
verlagen |
afdoen:
ps. omgespeld volgens Frings.
āfdōn (L416p Opglabbeek),
āvdōͅn (L416p Opglabbeek)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 19888 |
verlichting |
licht:
leecht (L416p Opglabbeek)
|
verlichting
III-2-1
|
| 21393 |
verliezen |
verliezen:
vərlēzən (L416p Opglabbeek),
vərlĕzən (L416p Opglabbeek)
|
Verliezen. [ZND m] || wij verliezen [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
| 34165 |
verlopen |
verlopen:
(de koe is) vǝrløu̯pǝ (L416p Opglabbeek),
zich verlopen:
(de koe heeft) zex vǝrløu̯pǝ (L416p Opglabbeek)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
| 20813 |
vermicelli |
vermicelle (fr.):
men hoort ook vermesjöl
fermesjöl (L416p Opglabbeek)
|
vermicelli
III-2-3
|