| 19525 |
zoutpot |
zoutpot:
Veelal is dit een Keulse pot
zâltpot (L216p Oirlo)
|
zoutpot
III-2-1
|
| 19528 |
zoutvat |
zoutvaatje:
zâltvetje (L216p Oirlo)
|
zoutvaatje
III-2-1
|
| 19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchte (L216p Oirlo)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
| 21072 |
zuigen |
zuigen:
zuge (L216p Oirlo),
zuiken:
zuëke (L216p Oirlo)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
| 31642 |
zuigerklep |
pompenleertje:
pōmpǝlɛrkǝ (L216p Oirlo)
|
De (leren) klep in de pompzuiger van een zuigpomp die zich opent bij de neergaande beweging van de zuiger. Zie ook afb. 236a en 241. Volgens de invuller uit L 329 was er aan het slotleer een slotlood (slq.tlɛüt) bevestigd.' [N 64, 133k; N 66, 49k; monogr.]
II-11
|
| 31643 |
zuigerleer |
pompenleer:
pōmpǝlē̜r (L216p Oirlo)
|
De leren omkleding van de pompzuiger die zorgt voor de afdichting tussen pompzuiger en pomphuis. [N 64, 1331 add.; monogr.]
II-11
|
| 20286 |
zuigfles |
fles:
de fles (L216p Oirlo),
tutfles:
en tutfles (L216p Oirlo)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
| 21324 |
zuinig |
zuinig:
zunig (L216p Oirlo),
zünig (L216p Oirlo)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 20518 |
zure haring |
rolmops:
rolmops (L216p Oirlo),
zure haring:
zoere herring (L216p Oirlo)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18032 |
zure oprisping |
maagzuur:
maagzoer (L216p Oirlo),
⁄t maagzoer (L216p Oirlo),
zuur:
t zoer brèkt ôp (L216p Oirlo)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|