| 18916 |
gedwee |
gedwee:
gedwee.u (L209p Merselo)
|
gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gɛ̄le schrīēver (L209p Merselo),
emberiza citrinella
gaele schriēver (L209p Merselo)
|
geelgors [Roukens 03 (1937)]
III-4-1
|
| 18098 |
geelzucht |
geel verf:
gêl vêrf (L209p Merselo)
|
geelzucht [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 29054 |
geer |
geer:
gē̜jr (L209p Merselo)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
| 32746 |
geerakker |
geer:
gē ̝ǝr (L209p Merselo)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
| 20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
geeuwhonger (L209p Merselo),
giəhoŋər (L209p Merselo)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grāf (L209p Merselo),
gracht:
graxt (L209p Merselo),
loop:
lȳi̯ǝp (L209p Merselo),
talud:
tǝrlyj (L209p Merselo)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
| 20692 |
gehakt |
met:
met (L209p Merselo)
|
gehakt varkensvlees
III-2-3
|
| 21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (L209p Merselo)
|
gehucht [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 17960 |
gehurkt zitten |
op de hukken zitten:
op de höke zitte (L209p Merselo),
op de høke zitte (L209p Merselo)
|
hukken [SGV (1914)] || hurken [SGV (1914)]
III-1-2
|