| 33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krip (L372p Maaseik),
trog:
trūx (L372p Maaseik)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastənu.vənt (L372p Maaseik),
Dinsdagavond liepen de vastelaovendsgekke dansend en joelend over straat en zongen van "Sinderklaos dè hèèt gezag: we mogen doudele... den iele nach". In deze tijd is Vastelaovend onder invloed van Nederduitse voorbeelden meer kultureel geworden: kleurrijke stoeten en Bütteredner maken er een aardig spektakel van.
vastelaovend (L372p Maaseik),
Sub vasteloved: Men zegt vestenoved of festenoved (Tongeren) - vasseloved (Romershoven) - vastelaovend (Maaseik).
vastelaovend (L372p Maaseik),
vastenavond:
vastenōavent (L372p Maaseik)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond. [Willems (1885)]
III-3-2
|
| 26650 |
vat |
vat:
vā.t (L372p Maaseik
[(16 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
| 25255 |
vat, maat van 30 liter |
anker:
(dim. énkerke).
anker (L372p Maaseik)
|
tonnetje (bijv. wijn; bevat ca. 45 flessen)
III-4-4
|
| 32342 |
vat, ton |
vat:
vāt (L372p Maaseik)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
| 21284 |
vechten |
vechten:
fɛxtə (L372p Maaseik),
veͅxtə (L372p Maaseik)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] || vechten [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
| 34466 |
vechthaan |
vechthaan:
vɛgān (L372p Maaseik)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34266 |
vee |
beesten:
bīǝstǝ (L372p Maaseik),
vee:
vīǝ (L372p Maaseik)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 34270 |
veearts |
veterinair:
vetǝrnē̜r (L372p Maaseik)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 20503 |
veel drinken |
zuipen:
zūpə (L372p Maaseik)
|
zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|