| 20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
Verklw. paeperkukske Deze werd veel cadeau gegeven als men op kraamvisite ging. Peperkoek bevordert de ontlasting
paeperkook (L288b Laar)
|
peperkoek
III-2-3
|
| 34151 |
onvruchtbare koe |
brul:
brøl (L288b Laar),
guste koe:
gø̜stǝ kǫu̯ (L288b Laar)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
| 25119 |
onweersbui |
donderschoer:
⁄n dônderschoôr (L288b Laar),
schoer:
schoôr (L288b Laar)
|
donderbui, onweersbui
III-4-4
|
| 25176 |
onweerx |
onweer:
(meervoud: ónwaere; verkleinwoord: ónwaerke).
onwaer (L288b Laar)
|
onweer
III-4-4
|
| 20736 |
ooftvlaai |
ooftenvlaai:
oôftevlaaj (L288b Laar),
Verklw. oeëftevlaetje
oeëftevlaaj (L288b Laar)
|
vlaai met spijs van gedroogde peren
III-2-3
|
| 28875 |
oog van de naald |
oog:
ǫwx (L288b Laar)
|
De opening van de naald waardoorheen men de draad steekt. [N 59, 11b; Gi 1.IV, 13b; monogr.]
II-7
|
| 17595 |
ooglid |
lipje van het oog:
lupke van ut aug (L288b Laar),
oogklep:
augklep (L288b Laar)
|
Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)] || Ooglid - Hoe noemt men het andere klepje, aan de onderzijde van het oog? [DC 39 (1965)]
III-1-1
|
| 17798 |
ooglid: onderste ooglid |
lipje van het oog:
lupke van ut aug (L288b Laar)
|
Ooglid - Hoe noemt men het andere klepje, aan de onderzijde van het oog? [DC 39 (1965)]
III-1-1
|
| 24220 |
ooievaar |
ooievaar:
oeievaar (L288b Laar),
oeëjevaar (L288b Laar)
|
ooievaar [DC 35 (1963)]
III-4-1
|
| 20356 |
oom |
oom:
oeëm (L288b Laar),
uuëm (L288b Laar)
|
oom || oom, eigenwijs persoon
III-2-2
|