21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemuije (Q029p Bingelrade)
|
bemoeien [SGV (1914)]
III-3-1
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
zich inbilje (Q029p Bingelrade)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q029p Bingelrade)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q029p Bingelrade)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krankheid (Q029p Bingelrade)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zeel (Q029p Bingelrade)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (Q029p Bingelrade),
zien:
zeen (Q029p Bingelrade)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)]
III-1-1
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (Q029p Bingelrade)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zuike (Q029p Bingelrade)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zuithout (Q029p Bingelrade)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|