e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bingelrade

Overzicht

Gevonden: 1205
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich bemoeien met bemoeien: bemuije (Bingelrade) bemoeien [SGV (1914)] III-3-1
zich inbeelden zich inbeelden: zich inbilje (Bingelrade) inbeelden, zich [SGV (1914)] III-1-4
zicht zicht: zex (Bingelrade) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek krank (du.): krank (Bingelrade) ziek [SGV (1914)] III-1-2
ziekte krankheid: krankheid (Bingelrade) ziekte [SGV (1914)] III-1-2
ziel ziel: zeel (Bingelrade) ziel [SGV (1914)] III-3-3
zien, kijken kijken: kieke (Bingelrade), zien: zeen (Bingelrade) kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)] III-1-1
zitten zitten: zitte (Bingelrade) zitten [SGV (1914)] III-1-2
zoeken zoeken: zuike (Bingelrade) zoeken [SGV (1914)] III-1-2
zoethout zoethout: zuithout (Bingelrade) zoethout [SGV (1914)] III-2-3