e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zakje net boven de buitenzak derde maal: ən dèrdə maol (Bilzen), horlogemaaltje: hərlouzjəméélkə (Bilzen), ərlouzjəméélkə (Bilzen), smokkelmaaltje: smŏĕkkəlméélkə (Bilzen) een zakje net boven de buitenzak (smokkelzakje, spoorzakje etc.) [N 59 (1973)] III-1-3
zakkenvoering croisé: krwazē (Bilzen), keper: kiǝpǝr (Bilzen), kepervoering: kiǝpǝrvujǝreŋ (Bilzen), kiǝpǝrvūreŋ (Bilzen) Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27] II-7
zalig zalig: zaolig nauwjaor (Bilzen), zoalig nawjoeër (Bilzen) Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)] III-3-3
zand, zandgrond zand: zant (Bilzen), zavel: zǫvǝl (Bilzen), zǭvǝl (Bilzen) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zandbak zandbak: zant˱bak (Bilzen), zavelbak: zǭvǝlbak (Bilzen) Bak waarin een voorraad zand voor het zanden van de vormen werd opgeslagen. [N 98, 81; monogr.] II-8
zanden vormen zavelen: vø̜rmǝ zǭvǝlǝ (Bilzen) De kleibol of de binnenkant van de natgemaakte vorm met zand bestrooien. [N 98, 82; monogr.] II-8
zang zang: ene zangk (Bilzen), ənə šaounə zàŋk (Bilzen) Een schone zang. [ZND A1 (1940sq)] || Zang. [Willems (1885)] III-3-2
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Bilzen) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster klein lijstertje: klee leisterke (Bilzen), lijster: laajster (Bilzen), geen fon.doc.  lijster (Bilzen) lijster [ZND 30 (1939)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1
zaniken, zeuren zeveren: he kan zēveren (Bilzen) Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)] III-3-1