18527 |
zakje net boven de buitenzak |
derde maal:
ən dèrdə maol (Q083p Bilzen),
horlogemaaltje:
hərlouzjəméélkə (Q083p Bilzen),
ərlouzjəméélkə (Q083p Bilzen),
smokkelmaaltje:
smŏĕkkəlméélkə (Q083p Bilzen)
|
een zakje net boven de buitenzak (smokkelzakje, spoorzakje etc.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
28839 |
zakkenvoering |
croisé:
krwazē (Q083p Bilzen),
keper:
kiǝpǝr (Q083p Bilzen),
kepervoering:
kiǝpǝrvujǝreŋ (Q083p Bilzen),
kiǝpǝrvūreŋ (Q083p Bilzen)
|
Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27]
II-7
|
23226 |
zalig |
zalig:
zaolig nauwjaor (Q083p Bilzen),
zoalig nawjoeër (Q083p Bilzen)
|
Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zant (Q083p Bilzen),
zavel:
zǫvǝl (Q083p Bilzen),
zǭvǝl (Q083p Bilzen)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
29682 |
zandbak |
zandbak:
zant˱bak (Q083p Bilzen),
zavelbak:
zǭvǝlbak (Q083p Bilzen)
|
Bak waarin een voorraad zand voor het zanden van de vormen werd opgeslagen. [N 98, 81; monogr.]
II-8
|
29679 |
zanden |
vormen zavelen:
vø̜rmǝ zǭvǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
De kleibol of de binnenkant van de natgemaakte vorm met zand bestrooien. [N 98, 82; monogr.]
II-8
|
22697 |
zang |
zang:
ene zangk (Q083p Bilzen),
ənə šaounə zàŋk (Q083p Bilzen)
|
Een schone zang. [ZND A1 (1940sq)] || Zang. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (Q083p Bilzen)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
klein lijstertje:
klee leisterke (Q083p Bilzen),
lijster:
laajster (Q083p Bilzen),
geen fon.doc.
lijster (Q083p Bilzen)
|
lijster [ZND 30 (1939)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zeveren:
he kan zēveren (Q083p Bilzen)
|
Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|