| 17947 |
schrede |
pas:
pas (Q019p Beek),
stap:
sjtap (Q019p Beek),
trede:
trae (Q019p Beek)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21368 |
schreeuwen |
schreeuwen:
sjraeve (Q019p Beek)
|
luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 18871 |
schrikken |
schrikken:
schrikke (Q019p Beek)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19661 |
schrobben |
schrobben:
sjrobben (Q019p Beek)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 20489 |
schrokken |
bunkeren:
bunkere (Q019p Beek),
schransen:
sjránse (Q019p Beek),
zich get derin houwen:
zich get d⁄rin hauwe (Q019p Beek),
zonder bezij eten:
zonder besej eate (Q019p Beek)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18844 |
schuchter |
beschaamd:
besjaemp (Q019p Beek),
verlegen:
verlaege (Q019p Beek)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuifje:
sjuufke (Q019p Beek)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 18102 |
schurft |
schurft:
sjurf (Q019p Beek)
|
huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 22824 |
schutter |
schutter:
sjətər (Q019p Beek)
|
schutter [RND]
III-3-2
|
| 19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (Q019p Beek)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|