22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:tə (Q205p Wahlwiller)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kîês (Q205p Wahlwiller)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
met de bal spelen:
mitər bâl sjpe.ələ (Q205p Wahlwiller)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (Q205p Wahlwiller),
wie ich ut wool kemme gong der kamp kapot (Q205p Wahlwiller)
|
Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.]
I-12, III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
wie ich ut wool kemme gong der kamp kapot (Q205p Wahlwiller)
|
Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
21760 |
kar |
kar:
kār (Q205p Wahlwiller)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmęlǝq (Q205p Wahlwiller)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
19695 |
kast |
kast:
kas (Q205p Wahlwiller)
|
kast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kɛ.əl (Q205p Wahlwiller)
|
strot [RND]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ.əlpin (Q205p Wahlwiller)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|