20769 |
brood |
brood:
broeët (Q205p Wahlwiller),
broëd (Q205p Wahlwiller),
brôêt (Q205p Wahlwiller)
|
brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND]
III-2-3
|
25500 |
broodoven |
oven:
ǭǝvǝ (Q205p Wahlwiller)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brø̜̄jǝr (Q205p Wahlwiller)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brək (Q205p Wahlwiller)
|
brug [RND]
III-3-1
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (Q205p Wahlwiller)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
20332 |
dochter |
dochter:
daoëtër (Q205p Wahlwiller)
|
dochter [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
21290 |
doen vechten |
aaneenhangen:
! net het tegenovergestelde als in Van Dale: aaneenhangen, 2. (gew.) van personen: zich bij elkaar aansluiten, één lijn trekken.
hiŋd aləs anɛ.iə (Q205p Wahlwiller)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doeët (Q205p Wahlwiller),
dôêt (Q205p Wahlwiller)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
34537 |
dooier |
(het) dool:
dǭǝl (Q205p Wahlwiller),
doren:
dōǝn (Q205p Wahlwiller),
eierdoren:
ē̜i̯ǝrdō.ǝn (Q205p Wahlwiller)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
dø.pkle.t (Q205p Wahlwiller)
|
doopkleed [RND]
III-3-3
|