e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bommershoven

Overzicht

Gevonden: 1171

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
averechts, achterstevoren contraire (fr.): contrōərə (Bommershoven) averechts [ZND 05 (1924)] III-4-4
avondmaal navondskost: nōəskəs (Bommershoven) de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] III-2-3
azijn edik: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m eigenlijk is het streepje een v-tje  ēͅək (Bommershoven) azijn [ZND 01u (1924)] III-2-3
baantje glijden op het ijs sleuren: slø͂ͅrə (Bommershoven) Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)] III-3-2
bak bak: bák (Bommershoven) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13
bak om boter in te kneden botterkuip: [botter]kǭp (Bommershoven), teil: tęi̯l (Bommershoven) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
bakken, kommen van het bovenslagrad bakken: bɛk (Bommershoven) De aan het rad van bovenslagmolens bevestigde bakken waarin het water wordt opgevangen. Door het gewicht van het water in de bakken wordt het rad in beweging gezet. Zie ook afb. 72. [Vds 21; Jan 83; Coe 65; Grof 77] II-3
bakmeel bakmeel: bakmēǝl (Bommershoven) Maalgoed dat bestemd is om mee te bakken. Het graan wordt daartoe in het algemeen gemalen en gebuild. Het woordtype malooi heeft in P 176, P 187, P 195, Q 77, Q 78, Q 160a en Q 164 een speciale betekenis: ø̄ongebuild tarwemeel, bestemd om te bakken.ø̄ Het woordtype gebakte wordt in het algemeen gebruikt voor de hoeveelheid graan of meel, voldoende om in één keer gebakken te worden. Zie ook het lemma ɛbakselɛ in wld II.1, pag 117.' [Jan 266; Coe 249; Grof 281; Grof 282] II-3
balanceren klinken: kleŋkǝ (Bommershoven) Gezegd van de loper wanneer hij bij gebruik van een balanceerwerk goed in evenwicht ligt op het uiteinde van de kleine spil (bij windmolens) of het staakijzer (bij watermolens). [Vds 136; Jan 125; Coe 103; Grof 124] II-3
balk van de ijzeren licht balk: balǝk (Bommershoven) IJzeren, in P 195 en Q 78 houten balk, als onderdeel van de ijzeren licht, waar in watermolens het stalen blok van het staakijzer op rust. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvonderbalkɛ.' [Coe 127; Grof 150; N O, 23b; A 42A, 26] II-3