23767 |
advent |
advent (<lat.):
advèènt (L192a Siebengewald)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34247 |
afgeroomde melk |
ondermelk:
ondermelk (L192a Siebengewald)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
23965 |
afgunst |
afgunst:
afguunst (L192a Siebengewald)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23966 |
afgunstig |
afgunstig:
afguunstig (L192a Siebengewald)
|
Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aflaot (L192a Siebengewald)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23734 |
afraffelen |
afraffelen:
afraffele (L192a Siebengewald)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19872 |
afrikaantje |
stinkertje:
stinkertje (L192a Siebengewald)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)]
III-2-1
|
32755 |
afschepschop |
platte schup:
platǝ sxøp (L192a Siebengewald)
|
Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.]
I-1
|
31344 |
aftekenmal |
mal:
mal (L192a Siebengewald)
|
Het model waarmee de delen op het plaatijzer worden afgetekend die er later moeten worden uitgekapt. Een aftekenmal wordt gemaakt wanneer er veel stukken van gelijke vorm moeten worden vervaardigd. [N 33, 249]
II-11
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
afwasə (L192a Siebengewald)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|