20939 |
plak |
achterarmplastron:
axtǝrɛrmplastron (Q112p Voerendaal),
achterarmstuk:
āxtǝrɛ̄rǝmstøk (L265p Meijel),
achterarmwatten:
axtǝrɛrmwatǝ (L299p Reuver),
armbezetsel:
ęrmbǝzętsǝl (Q007p Eisden),
belegsel:
bǝlęqsǝl (L270p Tegelen),
flank:
flaŋk (Q121c Bleijerheide, ...
Q027p Doenrade,
L381p Echt,
Q003p Genk,
L330p Herten,
Q099p Meerssen,
L364p Meeuwen,
L368p Neeroeteren,
L433p Nieuwstadt,
Q015p Stein,
L270p Tegelen,
L271p Venlo),
flāŋk (L246p Horst, ...
Q088p Lanaken,
Q095p Maastricht,
Q112p Voerendaal),
flankje:
flē̜ŋkskǝ (Q198p Eijsden),
omhoogplaat:
ōmōplat (Q083p Bilzen),
rugvuller:
ręxvūler (P052p Schulen),
schouderplaat:
(mv)
šōrplātǝ (Q003p Genk),
šōǝrplǭtǝ (Q083p Bilzen),
schoudervulsel:
sxōrvølsǝl (K361p Zolder),
snee:
Verklw. sneeke ö sneeke kees
snee (K318p Beverlo),
zijde:
zi-j (Q253p Montzen)
|
Een opvulsel achter de arm ofwel bestaand uit een stukje stoom (gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon) waarop een half vel watten wordt genaaid of uit een stukje stof. De plak moet het beloop volgen van het armsgat en wordt op de rug langs het armsgat gelegd en onder de arm aan de vulling vastgemaakt (Papenhuyzen, pag. 81). De plak dient voor een mooie valling voor de arm. [N 59, 115] || plak (dunne schijf)
II-7, III-2-3
|