| 21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo.ət (Q001p Zonhoven)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
| 21289 |
soldaten |
soldaten:
də soͅlda͂wətə motə saləwērn (Q001p Zonhoven),
soldaten (Q001p Zonhoven),
suldo.tṇ (Q001p Zonhoven)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
| 23488 |
soldatenkerkhof |
soldatenkerkhof:
soldaote kerkhof (Q001p Zonhoven)
|
Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 31504 |
solderen |
solderen:
sǫldē̜rǝ (Q001p Zonhoven),
souderen:
sudeǝrn (Q001p Zonhoven
[(solderen met groot materiaal)]
)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
| 27585 |
solliciteren |
werk vragen:
wērk vrōgǝ (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
[N 95, 1001]
II-5
|
| 18435 |
soorten rokken |
godetrok (<fr.):
Fr. godet.
gódèrók, gódéérók (Q001p Zonhoven)
|
*godetrok: rok in panden
III-1-3
|
| 18774 |
soorten schoenen |
knijpschoen:
knèè.ëpschōē.ën (Q001p Zonhoven),
spekschoen:
spékschōē.ën (Q001p Zonhoven),
tress (<fr.):
< Fr. tressé (gevlochten). [Van Dale (FN): tresser, vlechten]
tréssee (Q001p Zonhoven)
|
*knijpschoen: schoen die niet genageld is, gewoonlijk ook zonder binnenzool || *spekschoen: schoen met spekzool, dikke zool van licht buigzaam rubber || *tressee: gevlochten schoen
III-1-3
|
| 21739 |
soorten soldaten |
piot:
Van Dale: (gew. en Barg.) infanterist.
piot (Q001p Zonhoven)
|
welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 32576 |
soorten van dierlijke mest |
paardsmest:
pi̯árts[mest] (Q001p Zonhoven),
schapemest:
sxōǝpǝ[mest] (Q001p Zonhoven)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
| 33222 |
sorteren met de hand |
onderrapen:
ǫnǝrǭ.pǝ (Q001p Zonhoven)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|