| 33129 |
bussel uitgedorst stro |
schoof:
šǫu̯.f (Q079a Wintershoven)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
| 18557 |
capuchon |
kap:
kap (Q079a Wintershoven)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33749 |
castreren |
boeten:
bøi̯tǝ (Q079a Wintershoven),
bøu̯tǝ (Q079a Wintershoven),
snijden:
snē̜ǝ (Q079a Wintershoven, ...
Q079a Wintershoven)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12, I-9
|
| 21539 |
centiem |
halve cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
ən half sēͅnt (Q079a Wintershoven)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 34517 |
coccidiosis |
(het) geel:
gēl (Q079a Wintershoven)
|
Ziekte veroorzaakt door coccen. Coccidiosis aan de dunne darm, kuikendiarree. [N 19, 64]
I-12
|
| 18518 |
colbertjasje |
pit:
pit (Q079a Wintershoven)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 32810 |
cultivator, extirpator |
extirpateur:
ɛkspǝktø̜̄r (Q079a Wintershoven
[(ouder dan grondbreker)]
),
grondbreker:
grǫ.nt˱briɛ.kǝr (Q079a Wintershoven)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
| 24327 |
daas (tabanidae) |
daps:
daps (Q079a Wintershoven)
|
insect I [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
| 33095 |
dak van de mijt |
dak:
tǭ.k (Q079a Wintershoven)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Kap kan zowel op het gehele dak of, elders, alleen op de spits van het dak wijzen. In Q 158a wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het dak kan uitlopen in een ronde spits ("appel") of in een spitse ("peer"), zie ook het lemma ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. De opgaven die betrekking hebben op het materiaal waarmee gedekt wordt staan in het lemma ''strowalm'' (6.1.25). [N 15, 45b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
| 18706 |
damesblouse |
bloes:
bluws (Q079a Wintershoven)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|