| 18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhu:t (Q079a Wintershoven)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18412 |
bolhoed: spotnamen |
hondskot:
ho͂nskot (Q079a Wintershoven)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pɛls (Q079a Wintershoven),
’n peels (Q079a Wintershoven)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
| 18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
sjaal:
sjail (Q079a Wintershoven),
slat:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
slat (Q079a Wintershoven)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18297 |
bontkraag |
pelsen kraag:
pɛlsə krōͅg (Q079a Wintershoven, ...
Q079a Wintershoven)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 24511 |
boomstronk |
kont:
də kōnt (Q079a Wintershoven)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
| 34565 |
boomwagen |
veer:
vęr (Q079a Wintershoven)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
| 33280 |
boon, algemeen |
boon:
bun (Q079a Wintershoven),
bunǝ (Q079a Wintershoven)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
| 18698 |
boordenknoopje |
hemdknoopje:
hīmə knəpkə (Q079a Wintershoven)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 19557 |
bordenrek, schotelrek |
reebankje:
m.
ribeͅŋskə (Q079a Wintershoven)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|