| 22803 |
kermis |
kermis:
kɛrəməs (P172p Wilderen),
mərgə iət kerəməs (P172p Wilderen)
|
kermis [RND] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
| 23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kossemes (P172p Wilderen)
|
Kerstmis. [ZND 42 (1943)]
III-3-3
|
| 32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (P172p Wilderen)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
| 18208 |
kiel |
kiel:
kiel (P172p Wilderen, ...
P172p Wilderen)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
| 33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
sxitǝ (P172p Wilderen)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
| 22399 |
kien! |
kien:
kin (P172p Wilderen)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
| 22398 |
kienen |
kienen:
kinnen (P172p Wilderen)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
| 17764 |
kies |
baaktand:
baaktaand (P172p Wilderen),
baataant (P172p Wilderen)
|
een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
| 20498 |
kieskauwer |
keveraar:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
kievereer (P172p Wilderen)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
| 20571 |
kieskauwerig |
lastig:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
lestig (P172p Wilderen)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|