| 22690 |
kerstliederen zingen |
kerstliedjes zingen:
kesjleedsjes singe (Q201p Wijlre)
|
Kerstliederen zingen [leisen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
| 20077 |
kerstroos |
kerstroos:
keeësroeës (Q201p Wijlre)
|
Kerstroos (Helleborus niger L.). De kelkbladeren zijn wit of rozerood. De bladeren blijven ¯s winters meestal groen. Het is een Alpenplant en wordt veel gekweekt in tuinen. Bloeitijd in november tot februari. De zwarte wortelstok is vergiftig (winterroos, [N 92 (1982)]
III-2-1
|
| 22560 |
ketelmuziek maken |
huilen:
høͅlə (Q201p Wijlre),
varen:
vare (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)] || Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
| 22019 |
keuring |
tentoonstelling:
tentoeënsjtelling (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt men een competitieve keuring van duiven, waaraan prijzen verbonden zijn? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 22020 |
keurmeester |
keurmeester:
keurmeister (Q201p Wijlre)
|
Hoe heet de man die daar de duiven keurt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 18894 |
keus |
keus:
keus (Q201p Wijlre)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21461 |
kibbelen |
vreigelen:
vregele (Q201p Wijlre)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 18208 |
kiel |
blauwe kiel:
blauwe keel (Q201p Wijlre),
jas:
jas (Q201p Wijlre),
kieltje:
keelke (Q201p Wijlre),
stoepjas:
sjtoepjas (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
| 24513 |
kiem |
kiem:
kiem (Q201p Wijlre)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24496 |
kiemen |
kiemen:
kieme (Q201p Wijlre)
|
Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|