| 32473 |
wissen schoven |
een bussel wissen binden:
ǝnǝ bø̜sǝl wesǝ bēŋǝ (L289p Weert),
in busselen binden:
en bø̜sǝlǝ bēŋǝ (L289p Weert),
opbinden:
ǫp˱bęŋǝ (L289p Weert)
|
De geschilde wissen in schoven binden met als doel ze buiten in zon en wind te drogen. [N 40, 33] || De ongeschilde wissen tot pakken binden. [N 40, 15]
II-12
|
| 32472 |
wissen sorteren |
sorteren:
sǫrtiǝrǝ (L289p Weert)
|
De gekapte wissen op maat sorteren. Bij het sorteren wordt een hoeveelheid wissen in een ondiepe put of een schuin in de grond geplaatste ton gezet. De langste wissen worden dan vervolgens aan de bovenzijde vastgepakt en door middel van een schuddende beweging gescheiden van de kortere wissen. Deze handeling wordt herhaald tot alle wissen op lengte gerangschikt zijn. [N 40, 11]
II-12
|
| 32497 |
wissen weken |
(de) wissen weken:
dǝ wesǝ węjkǝ (L289p Weert),
weken:
węjkǝ (L289p Weert)
|
De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.]
II-12
|
| 32465 |
wissenkweker |
wissenteler:
wesǝntīǝlǝr (L289p Weert)
|
Persoon die wissen kweekt en verhandelt, zonder ze zelf te verwerken. [N 40, 12]
II-12
|
| 32471 |
wissenmes |
zekel:
zēxǝl (L289p Weert),
zekelkniep:
zēxǝlknīǝp (L289p Weert)
|
Het -vaak sikkelvormige- werktuig waarmee de wissen worden gekapt. Zie ook afb. 261. [N 38, 6 add.; N 40, 9; monogr.]
II-12
|
| 32477 |
wissenmijt |
wissenberm:
wesǝbɛrǝm (L289p Weert),
wissenmijt:
wesǝmīǝt (L289p Weert)
|
Een stapel grauwe wissenschoven die in de buitenlucht liggen te drogen. [N 40, 16; N 40, 17]
II-12
|
| 32491 |
wissenschaaf |
schenenschaaf:
sxēnǝsxāf (L289p Weert)
|
Schaaf waardoor of waarlangs de gespleten wissen getrokken worden om ze plat te maken. [N 40, 87]
II-12
|
| 32474 |
wissenschoof |
bussel:
bø̜sǝl (L289p Weert)
|
Een tot een bundel gebonden hoeveelheid wissen. [N 40, 10]
II-12
|
| 32487 |
wissenschors |
schil:
sxęl (L289p Weert),
wissenschil:
wesǝsxęl (L289p Weert)
|
De schil die van de wissen verwijderd wordt. [N 40, 32]
II-12
|
| 32462 |
wistop |
top:
tǫp (L289p Weert
[(meervoud: tø̜p)]
)
|
De bovenkant van een wis. [N 40, 29]
II-12
|