25411 |
horens verwijderen |
horens afkappen:
hǫwrǝs afkapǝ (P211p Waasmont)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
gee-en zien (P211p Waasmont),
liefhebben:
liefhebbe (P211p Waasmont)
|
Liefhebben. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
31466 |
houten hamer |
houten hamel:
hātǝn hāmǝl (P211p Waasmont)
|
Hamer die geheel uit hardhout is vervaardigd. Zie ook afb. 89. De houten hamer wordt onder meer gebruikt bij bepaalde soorten beitels en om houtverbindingen aan te slaan. [N 53, 127; L 1a-m; monogr.]
II-12
|
25369 |
houten hamer waarmee men het slachtvee verdooft |
houten hamel:
hātǝn hāmǝl (P211p Waasmont)
|
Uit verschillende toelichtingen bij de opgaven valt op te maken dat deze hamer voornamelijk bij de varkensslacht in gebruik is. Op de hamer zit soms een ijzeren pinnetje dat door de schedel van het dier wordt gedreven om zo de hersenen te beschadigen. Niet voor alle woordtypen kan de garantie gegeven worden dat ze een "houten hamer" aanduiden. [N 28, 5a; N 28,10c; monogr.]
II-1
|
31803 |
houtsplinter |
spalkje hout:
spalǝkskǝn hāt (P211p Waasmont),
stuk hout:
stø̜k hǫwt (P211p Waasmont)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
34618 |
huif van de huifkar |
bâche:
baš (P211p Waasmont),
huif:
hau̯f (P211p Waasmont)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
bâchekar:
baškęr (P211p Waasmont)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
21333 |
huurpenning |
handgeld:
Van Dale: meepenning, godspenning, huurpenning.
handgeld (P211p Waasmont)
|
meepenning (handgeld) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21563 |
ijken |
pegelen:
de gewichte pegələ (P211p Waasmont)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (P211p Waasmont)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|