| 18955 |
lepe, doortrapte kerel |
fijne, een -:
fijne (Q171p Vlijtingen)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19553 |
lepel |
lepel:
ljépel (Q171p Vlijtingen)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
| 19125 |
leugen |
leugen:
das és ’n ljégen (Q171p Vlijtingen),
[ontrondingsgebied: leugen -> liegen]
liĕgge (Q171p Vlijtingen)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21002 |
leverpastei |
leverpat:
lēͅ.vərpātē (Q171p Vlijtingen)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 20514 |
leverworst |
leverworst:
lēͅvərvjos (Q171p Vlijtingen),
ee gelijk père
léévərvjoss (Q171p Vlijtingen)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kort van stof:
kot van stof (Q171p Vlijtingen)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21473 |
lid van een vereniging |
lid:
’n lid (Q171p Vlijtingen)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
| 22750 |
lied, liedje |
liedje:
leet(j)sje (Q171p Vlijtingen),
litsjə (Q171p Vlijtingen)
|
liedje [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
| 19085 |
liegen |
liegen:
liegen (Q171p Vlijtingen),
liegə (Q171p Vlijtingen),
wijsmaken:
ieməd iets weesmaokə (Q171p Vlijtingen)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [ZND 25 (1937)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 17647 |
lies |
lies:
līs (Q171p Vlijtingen),
vliem:
vlīm (Q171p Vlijtingen)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|