| 24331 |
meikever |
mulder:
WLD
(molder) (Q171p Vlijtingen),
preekheer:
WLD
preekheer (Q171p Vlijtingen),
rooskever:
WLD ke van kever uitgesprokenals sanitair
rooskever (Q171p Vlijtingen),
wijfje:
WLD
(wijfke) (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 33553 |
meiraap |
reube:
± WLD
rieb (Q171p Vlijtingen)
|
De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 20309 |
meisje |
meidje:
klén méétskə (Q171p Vlijtingen),
méétskə (Q171p Vlijtingen),
niet echt bruikbaar!!!
gróótə méétskəs (Q171p Vlijtingen)
|
groot (opgeschoten) meisje [ZND 11 (1925)] || klein meisje [ZND 11 (1925)] || meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 20381 |
meisje met wie men verloofd is |
liefste:
liefste (Q171p Vlijtingen)
|
verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
| 22800 |
melden (kaartterm) |
melden:
iets aankondigen of zich aangeven bij iemand bv n plaats
mellen (Q171p Vlijtingen)
|
Melden. (in welke betekenis wordt dat woord gebruikt? Geef de uitdrukking waarin het voorkomt, b.v. bij het kaartspelen, enz.). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
| 33294 |
melganzevoet |
boompjeskruid:
bɛ̄mkǝskrō.t (Q171p Vlijtingen)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
| 20970 |
melig |
meelachtig:
± WLD
meelèètĭg (Q171p Vlijtingen)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
| 34237 |
melk |
melk:
melǝk (Q171p Vlijtingen),
mɛ.lǝk (Q171p Vlijtingen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
| 34246 |
melkafromer |
afromer:
ǭfrāmǝr (Q171p Vlijtingen)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
| 21288 |
melkboer |
melkboer:
milkby:r (Q171p Vlijtingen)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|