| 34058 |
koe |
koe:
kuu̯ (L244a Veulen),
kūi̯ǝ (P196p Veulen)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
| 34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vǫrs (L244a Veulen)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
| 34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
háŋkōnt (L244a Veulen)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
| 34213 |
koeherder |
koeherd:
kuwhart (L244a Veulen)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
| 32568 |
koekenhort, vlaaienhort |
koekhortje:
kūkhø̜rtjǝ (L244a Veulen)
|
Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.]
II-12
|
| 19407 |
koekenpan |
koekenpan:
Alle dinger hebbe twieë hândsvatter, behalve enne pestoeërsho‰d en \'n ko‰kepan. \'t Ieën hit \'r driej en \'t ânder már ieën
koēkepan (L244a Veulen)
|
koekepan
III-2-1
|
| 20750 |
koekje |
knapkoek:
t Is már enne knápko‰k: het stelt niet veel voor
knápkoēk (L244a Veulen),
mopje:
liedje klein kind Kóm mien möpke, spuit n möpke dan kriede n möpke: Kom mijn kind, speel een liedje dan krijg je een koekje
möpke (L244a Veulen)
|
knapkoek, dunne knapperige en besuikerde (aanvankelijk ruitvormig, later ronde) koek als lekkernij || koekje
III-2-3
|
| 19747 |
koelkast |
ijskast:
ieskâs(t) (L244a Veulen)
|
ijskast
III-2-1
|
| 34646 |
koets |
koets:
kuts (P196p Veulen)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
| 21140 |
koets (alg.) |
koets:
kuts (P196p Veulen)
|
een koets [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|